printen
 

RITA KOHNSTAMM

De onrechtvaardige wereld

Het kleinkind van vier speelde met het poppenhuis. Zijn grootvader zat terzijde te lezen. Toen hij van zijn krant opkeek zag hij dat het jongetje bezig was stoeltjes, tafeltjes, alles om te kieperen. Hij bleef verbijsterd kijken, zich zorgen makend over het vandalisme. Agressie die een uitweg zocht? Uiteindelijk was het één grote bende in alle kamertjes en lag de inventaris gedeeltelijk op de grond rondom het huis. Voorzichtig vroeg de grootvader waarom hij zo tekeer was gegaan. Met de grootste vanzelfsprekendheid zei het jongetje: ‘Aardbeving, dan gaat alles kapot.”
Het was in de dagen van de grote aardbeving in Bam. Zelfs voor vierjarigen waren de beelden niet helemaal te verdonkeremanen.

Dat zou je als ouders misschien wel willen. Je wilt je kinderen tijdens het grootbrengen de wereld graag zo goed en mooi mogelijk voorhouden. Meer zoals hij eigenlijk zou moeten zijn en minder zoals hij soms nu eenmaal is. Aardbevingen en hongersnoden passen niet in het wereldbeeld dat je kinderen wilt overdragen.
Maar ze worden er via nieuwsberichten wel mee geconfronteerd. Je kunt ze daar niet blijvend tegen beschermen.

Nu is het wel zo dat incidentele ellende meer en spectaculairder aandacht krijgt in de media – en voor kinderen dus ook opvallender is – dan de structurele in ontwikkelingslanden. Maar als ze eenmaal kunnen lezen krijgen ze ook berichten daarover wel onder ogen. Je wordt dus min of meer gedwongen tot toelichting.

En daarmee begint voor ouders het laveren tussen enerzijds op kindermaat de oneerlijke verdeling in de wereld duidelijk te maken en anderzijds hun natuurlijke optimisme niet aan te tasten.
De Amerikaansde psychologe Sybilla Escalone heeft eens geschreven dat kinderen in de schoolleeftijd beginnen te beseffen dat er in de wereld van allerlei ellende gebeurt en kan gebeuren. Als tegenwicht voor de neerslachtigheid die dat zou kunnen veroorzaken leven ze ‘op geleende kracht’. Een mooi, beeldend begrip. Het wil zeggen dat ze zich optrekken aan het zelfvertrouwen en de kracht van volwassenen om hen heen. Ze identificeren zich met hen en durven erop te hopen dat zij later net zo sterk zullen zijn, net zo veel zullen weten en van allerlei zullen kunnen bedenken om problemen de baas te worden. Dat optimisme moet je kinderen gunnen. Die verwachting werpt zijn licht al vooruit op hoe kinderen nu in het leven staan. Het overbrugt alshetware de tijd tussen hun betrekkelijk machteloze gevoel nu en wat ze later denken te kunnen.
Alleen zittend op de schouders van hun ouders kunnen kinderen zicht hebben op de volwassen werkelijkheid. Anders kijken ze tegen onbegrijpelijk en verwarrend woud aan. En als ze daar boven veilig zitten kunnen ze die werkelijkheid ook aan. Ook een sprekend beeld. Het is, meen ik, van de Nederlandse pedagoge Lea Dasberg.

Ook als het gaat om de noord-zuid problematiek kunnen ouders hun kinderen op de schouders nemen en wat zij voorleven is van doorslaggevende betekenis. Als zij uitstralen dat zij zich niet zonder meer neerleggen bij de bestaande verschillen in de wereld brengen ze die mentaliteit op hun kinderen over. Ouders die er hardop vanuitgaan dat ‘Afrika een hopeloze zaak is’ hebben hun kinderen in dit opzicht weinig te bieden.

Voor kinderen is het echter wel nodig dat die mentaliteit in begrijpelijke taal onder woorden wordt gebracht. Dat kan ondermeer doordat de meesten de mogelijkheid hebben zich in te leven in anderen. Voor een kind van vijf moet dat nog aan de hand van heel concrete beelden: ‘Kijk, die kinderen moeten op school op de grond zitten, want hun pappa’s en mamma’s hebben geen geld voor tafeltjes en stoeltjes.’
Met een jaar of zeven, acht kunnen ze zich al iets beter uit zichzelf concreet voorstellen wat het abstractere begrip ‘arm’ inhoudt.
‘Weet jij hoe klein de huizen in India zijn?’ vroegen twee kleinkinderen van zeven en acht aan mij. De jongste, een meisje, begon met haar armen de maat aan te geven. ‘Nee, zo moet dat niet,’ zei haar oudere neefje. En samen gingen ze in de keuken, waar we zaten, de ruimte afbakenen. Ze bedachten ook waar dan wat zou kunnen staan. Bed, tafel, stoel, televisie, alles wat een westers kind maar kan bedenken als absoluut noodzakelijk. Het kon er allemaal niet in. Eensgezind vonden ze het zielig.

Het is ook op die leeftijd dat het concrete inleven in ‘zielig’ kan worden gevolgd door ‘iets doen’. Tot die tijd zijn sociale gedragingen als delen en helpen nog sterk gebonden aan het onmiddellijke contact met kinderen en volwassenen die iets nodig hebben. Vanaf een jaar of zeven neemt de mogelijkheid toe via een ‘goed doel’ iets te doen voor anoniem blijvende mensen. Maar wel blijkt uit onderzoek dat een goed voorbeeld aanvankelijk nog onontbeerlijk is. In zo’n onderzoek konden kinderen bijvoorbeeld eerst geld verdienen en daarna werd hun gevraagd iets in een collectebus te stoppen ‘voor arme kinderen’. Tot zeven jaar waren ze daar weinig toe geneigd. Tussen zeven en elf jaar nam de offervaardigheid toe. Maar alleen als zij eerst een volwassene iets in de bus hadden zien doen. Bij veel van de oudere kinderen was dat ene voorbeeld vervolgens voldoende om ook bij een tweede keer, als er geen voorbeeld meer was, uit zichzelf iets te geven.

Over het algemeen gaat zulk prosociaal gedrag kinderen het beste af als ze zelfvertrouwen hebben en een positieve zelfwaardering. En die twee hangen op hun beurt weer samen met ouderlijke warmte en aandacht. Dat kinderen zelf in een relatief luxe materiële situatie leven met al hun pretjes en pleziertjes, maakt hen niet per definitie egoïstisch. Veel belangrijker is het emotionele gezinsklimaat dat ouders weten te raliseren.

Ouders die oog voor noord-zuid verhoudingen willen stimuleren vinden een bondgenoot in de school.
Daar worden vaak heel concrete projecten opgezet. Meestal in de vorm van het adopteren van een school elders. Voor een nieuw dak, voor boeken of voor wat dan ook. Kinderen moeten dan op allerlei manieren geld verdienen en afstaan. Het is heel belangrijk als ouders daarin meedenken. Suggesties geven: wat zou jij kunnen maken om te verkopen? Helpen bij de uitvoering van een plan: thuis de rap repeteren die op de ouderavond geld moet opbrengen.

Op zulke manieren wordt die wereld ver weg voor kinderen een vanzelfsprekend onderdeel van ‘De wereld’. Je bent er mee bezig en van daaruit leer je er over nadenken. Veel van de kinderlijke ontwikkeling voltrekt zich langs die weg van eerst doen en al doende de betekenis ontdekken en inzicht krijgen. Met het ontwikkelen van een mentaliteit is dat niet anders. En als die basis eenmaal is gelegd staan kinderen aan het eind van de basisschool door de cognitieve mogelijkheden die ze dan hebben, open voor uitleg over de oorzaken van de ongelijke levensomstandigheden.

(Binnenlandsbestuur, maart 2005)


sluit dit venster